De voetbalklassieker Parijs-Roubaix

Net als vorig jaar staat ons in 2021 een Paris-Roubaix-loze april te wachten. Het is alweer een stuk langer geleden dat de belangrijkste voetbalwedstrijd van het jaar in Frankrijk tussen de start- en finishplaats van ’s lands meest illustere wielerklassieker werd gespeeld. Tussen 1902 en ’08 was dat nog weel het geval. Vaak trokken de roubaisiens dan aan het langste eind.

Parijs tegen Roubaix. Altijd als ik Astrid Kersseboom op televisie zie moet ik aan deze uitglijder van haar denken. Zo ook toen ze afgelopen zomer gekroond werd tot Slimste Mens. Hoe kon iemand die zo’n basale misser maakte deze eer te beurt vallen? Ik kon de twee feiten niet met elkaar rijmen, hier moest meer aan de hand zijn en ik besloot op onderzoek uit te gaan. Mijn vermoeden bleek te kloppen. Gedurende enkele jaren waren de start- en finishplaats van de welbekende wielerklassieker namelijk ook de hoofdrolspelers geweest in de belangrijkste nationale voetbalwedstrijd van het jaar, de finale om het nationale kampioenschap.

ASSOCIATION FOOTBALL

Net als in de omringende landen brachten Britse expats en uit Engeland terugkerende studenten de sporten van het eiland mee naar het Europese vasteland. Terwijl het zuiden van Frankrijk zich stortte op het rugby, veroverde het volksere association football aan het eind van de 19e eeuw Noord-Frankrijk. Teams uit Parijs domineerden jarenlang het ‘nationale’ kampioenschap, maar dat was ook niet zo heel verwonderlijk aangezien clubs van buiten de stad niet mochten meedingen.

Rond de eeuwwisseling begonnen ook verenigingen uit Le Havre en de industriële driehoek rond Lille zich te roeren. De meest succesvolle club uit die laatste regio was het elftal uit de textielstad Roubaix. Zo kon het gebeuren dat tussen 1902-‘08 de landelijke finale gespeeld werd tussen Racing Club de Roubaix en de winnaar van de Parijse competitie. Amper zes jaar nadat de eerste wielerwedstrijd tussen die twee steden verreden werd, kwam daar dus een tweede jaarlijkse Parijs-Roubaix-variant bij.

Dat de club uit Roubaix hierin slaagde is natuurlijk het meest opmerkelijke, want deze stad staat tegenwoordig toch tot Parijs als Wevelgem tot Gent en de plaatselijke voetbalvereniging uit dat Vlaamse equivalent – dat inmiddels door het leven gaat onder de onromantische noemer KFC Verbroedering Wevelgem-City – geraakte nooit verder dan Derde Klasse. Het Roubaix van nu is echter niet te vergelijken met de bruisende industriestad van weleer. Nadat de stad in de middelleeuwen het monopolie op de wolproductie had verkregen, kon ze gedurende de industriële revolutie uitgroeien tot een van de grootste steden van het land. Sinds de de-industrialisatie halverwege de vorige eeuw is het verworden tot niet meer dan een voorstad van Lille.

RACING CLUB DE ROUBAIX

Net als het initiatief voor de wielerkoers die de stad tot de dag van vandaag een zeker sportief prestige geeft, startte de voetbalgeschiedenis van Roubaix onder de rook van een textielfabriek. Vanaf 1892 begonnen jonge inwoners namelijk voetbalwedstrijden te spelen tegen Engelse medewerkers van textielfabriek Holden. Drie jaar later, op 2 april 1895, leidden die vriendschappelijke potjes tot de oprichting van een heuse eigen vereniging. In brasserie La Terrasse aan de stationsweg kreeg de nieuwe sportvereniging – die zich naast voetbal onder andere ook met atletiek en tennis ging bezighouden – de naam Racing Club de Roubaix, kortweg RC Roubaix. Het was een duidelijke verwijzing naar het al bestaande hoofdstedelijke Racing Club de Paris, de vereniging waarmee de roubaisiens toevalligerwijs vier van hun zeven finales zouden uitvechten.

Het elftal van RC Roubaix in 1896.

De jonge voetbalclub uit Roubaix werkte de eerste jaren haar duels af in het plaatselijke Vélodrome, dat gefinancierd werd door twee rijke textielmagnaten en waarvan de bouw kort voor de start van de sportvereniging werd afgerond. De oude wielerbaan deed tegelijkertijd dienst als finishlocatie van de eerste negentien edities van de Franse voorjaarsklassieker, maar werd in ’43 vervangen door de nieuwe piste die nog altijd het decor vormt voor de finale van de Hel van het Noorden.

Krap twee jaar na RC Roubaix zag de eerste nationale bond het levenslicht. Deze Union des Sociétés Françaises de Sports Athlétiques (USFSA) organiseerde vanaf dan ook een jaarlijks toernooi om het nationale kampioenschap. In eerste instantie zijn de roubaisiens en hun streekgenoten niet welkom op dit ‘nationale’ toernooi, want gedurende die eerste seizoenen mochten zoals gezegd enkel clubs uit Parijs meedoen aan dit ‘nationale’ kampioenschap, waardoor de noordelijke teams in ontwikkeling zich niet konden meten met hun rivalen uit de hoofdstad. Daar namen deze Noord-Franse verenigingen natuurlijk geen genoegen mee.

CHALLENGE INTERNATIONAL DU NORD

In een reactie op de uitsluiting van het nationale kampioenschap ontstond het idee voor een regionale tegenhanger. Uiteindelijk resulteerde dit in een toernooi met de naam Challenge International du Nord. Een competitie waaraan, naast een verzameling Noord-Franse teams, ook ploegen uit België, Nederland en later zelfs Groot-Brittannië mochten meedoen. RC Roubaix bereikte tijdens de eerste editie van dit nieuwe toernooi de finale, maar daarin delfden de mannen uit Roubaix het onderspit tegen het Brusselse Leopold Club. Terwijl het Challenge International du Nord nog tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog gehouden zou worden, had de USFSA al in 1898 ingezien dat het Parijse concept niet langer houdbaar zou zijn. Ze kwamen met een nieuwe opzet op de proppen. Regionale winnaars mochten uitkomen in een nationale finaleronde om het Frans Kampioenschap.

De openingseditie liep uit op een fiasco. Nadat in de eerste van twee rondes het duel tussen Iris Club Lillois en Le Havre AC aanvankelijk nog werd uitgesteld vanwege een verdwenen speelbal, weigerde de afgevaardigde uit de regio Nord vervolgens uit te komen tegen de ploeg uit de havenstad. Zij hadden zich als enige actieve vereniging in Normandië zonder te spelen kunnen kwalificeren voor de eindronde en dat vonden de Rijselaars oneerlijk. In aanloop naar de finale besloot de Parijse kampioen Club Français eveneens om die reden af te zien van het duel, waardoor Le Havre AC zich zonder zelfs maar één wedstrijd volbracht te hebben, de eerste echte nationale kampioen van Frankrijk mocht noemen.

Nadat Iris Club uit Lille en Union Sportive Tourquennoise, uit het nabijgelegen Tourcoing (de derde poot van de Industriële driehoek), gedurende de eerste drie edities de noordelijke regio hadden mogen vertegenwoordigen, startte vanaf 1902 de hegemonie van RC Roubaix. Met de eerste van zeven opeenvolgende titels in de eigen provincie dwong de club een plaats af in de landelijke finale. Deze eindronde zou voor het eerst door vier teams bekampt worden, nadat ook de Champagnestreek een kampioen mocht afvaardigen. Het was uitgerekend dit team, AS Sézanne, waar Roubaix in de halve finale de degens mee mocht kruisen. Het zouden douze points worden voor de Noorderlingen, die de nieuwkomers met een eclatante 12-1 nederlaag naar huis stuurden.

PARIJS-ROUBAIX

Het bleek de opmaat voor de eerste voetbalvariant van Parijs-Roubaix. In de finale wachtte immers Racing Club de Paris, notabene de vereniging die de inspiratie had gevormd voor de eigen clubnaam. Zij hadden zich in de halve finale nagenoeg even simpel ontdaan van Le Havre door met 5-1 te winnen van de gewezen kampioen. Ook voor de Parijzenaars was het overigens pas het eerste optreden in de landelijke finale. De eerste Parijs-Roubaix leverde een slijtageslag op die nauwelijks hoefde onder te doen voor de Hel van het Noorden.

De eerste kampioensploeg van RC Roubaix uit 1902.

Racing Club de Paris zette de 1-1 ruststand al vroeg na de thee om in een 3-1 voorsprong. De mannen uit Roubaix rechtten echter de rug en met het laatste fluitsignaal in zicht kwamen zij alsnog langszij. De gelijkmaker kwam op naam van de amper 17-jarige rechtsbuiten Émile Sartorius. Arbiter Jack Wood –  de Britten hadden nog altijd een stevige inbreng in het Franse voetbal – besloot om de wedstrijd met periodes van 15 minuten te verlengen tot één van de ploegen een winnend doelpunt zou scoren. Hij wist niet wat hij zich hiermee op de hals haalde. Het zou uiteindelijk namelijk tot een zesde verlenging duren aleer die beslissing viel. Middenvelder Peacock, één van de drie Britten aan de kant van de roubaisiens, schoot de bal namens de noorderlingen van zo’n 50 meter in het Parijse doel en bracht zo de eerste nationale titel naar de textielstad.

Na verloop van tijd waren de spelers die de sport beoefenden steeds vaker Frans dan Engels. De eerste Parijse nationale kampioenschappen werden nog uitgevochten tussen teams met namen als Standard Athletic Club en White Rovers, die voornamelijk uit Britse spelers bestonden. Datzelfde gold overigens ook voor de clubs uit de provincie. Racing Club de Roubaix had tijdens dat duel met de naamgenoot uit Parijs drie Britten in de gelederen: rechterverdediger George Scott, op het middenveld de immer voornaamloze Peacock en op linksbuiten George Hargreave. Van dit drietal was in 1908 alleen verdediger Scott nog over als geboren Brit. De arbiters die de Franse duels in goede banen dienden te leiden bleven lange tijd onverminderd Brits.

A FAMILY AFFAIR

Ondanks de Engelse inbreng bestond de club uit Roubaix voornamelijk uit jongens behorend tot de gegoede families van de stad. Henri Lesur was de eerste voorzitter van de vereniging en zijn zonen maakten in de beginjaren van de club veelvuldig hun opwachting. Ook de gebroeders Renaux stonden jarenlang samen op het veld. André, de oudste, verdedigde vanaf 1903 vast het doel, terwijl de twee jaar jongere Charles de regisseur was op het driemansmiddenveld. Het was echter de familie Dubly die het kloppende hart van de ploeg vormde.

In alle zeven finales die de club speelde, kwam minstens één van de negen broers in actie namens de blauwzwarte formatie. Niet alle broers speelden ooit in het tenue van RC Roubaix. Oudste broer Henri was geen voetballer, maar fungeerde korte tijd wel als de voorzitter van de tennistak van de vereniging. In Paul was er nog één Dubly-telg die nooit minuten zou maken in het eerste, maar de andere zeven deden dat wel. Al zou de benjamin van het stel, Raymond, pas zijn debuut maken na de gloriedagen waaraan zijn broers Albert, André, Leon, Maurice en Jean zo’n wezenlijke bijdrage leverden.

Pater familias was een Europees roeikampioen en hij stimuleerde de sportieve aspiraties van zijn zonen. Bij de oudste leverde dat dus voornamelijk een tennisbobo op, maar daarna drong de ene na de andere broer door tot het eerste elftal. Het was Léon Dubly die als aanvoerder de eerste bekers in ontvangst mocht nemen. De kleine middenvelder was als strafschopnemer bovendien verantwoordelijk voor een paar belangrijke goals in die eerste finales. Aan zijn zijde stond de niet veel grotere Maurice. Ondanks zijn geringe lengte was Maurice een beresterke verdediger, die bij de oprichting van de club bovendien de voorzitter van de atletiektak van de vereniging was geworden. Volgens de overlevering zou hij een wedstrijd om het regionale kampioenschap tegen Iris Lillois met een op twee plekken gebroken kaak hebben uitgespeeld.

De ploeg werkte bovendien zijn trainingen af in de ruime achtertuin van huize Dubly. Raymond zou later verklaren dat hij zich zo goed had kunnen ontwikkelen (hij speelde maar liefst 31 interlands voor Les Bleus), omdat hij al als jonge knaap elke dag kon trainen met sterspelers als zijn oudere broers, maar ook met andere internationals als André François, Albert Jénicot en Émile Sartorius. Hoe gemoedelijk het eraan toe ging, blijkt wel uit de frietjes en couque-baques (pannenkoeken) van mevrouw Pirodingue, de moeder van één van de spelers, die na zo’n zware trainingssessie dampend op de voetballers stonden te wachten.

TITELPROLONGATIE

Een jaar na die eerste Parijs-Roubaix stonden opnieuw dezelfde ploegen tegenover elkaar in de finale en andermaal trok Roubaix aan het langste eind. De opzet van de competitie was deze editie echter geheel anders dan de vorige. Nu deden er negen regionale kampioenen mee en werd de finale over een thuis- en een uitwedstrijd verdeeld. Van Parijs naar Roubaix zou je zeggen, ware het niet dat men voor deze grootse aangelegenheid moest uitwijken naar Lille. Op 5 april eindigde het in Parijs in een gelijkspel, maar twee weken later maakte Racing Club Roubaix op een steenworp van de eigen stad het verschil. Op een door de regen moeilijk bespeelbaar gemaakt veld won Roubaix met 3-1 en was dus voor de tweede maal in successie de beste club van heel Frankrijk.

Racing Club de Paris wist zich het volgende jaar niet te kwalificeren voor de eindronde, maar andermaal stond er een ploeg uit Parijs in de finale, United Sports Club. Hoe groot het kwaliteitsverschil was tussen de twee finalisten en de rest, bleek wel uit de twaalf goals die beide teams op weg naar de finale produceerden. Roubaix had daar zelfs maar één wedstrijd voor nodig, aangezien de tegenstander in hun andere wedstrijd zich had teruggetrokken.

De stadion waarin de finale om het landskampioenschap in 1904 werd gespeeld doet in weinig nog denken aan de voetbaltempels van tegenwoordig.

Weer moesten de roubaisiens in de finale een achterstand goed maken. Na twintig minuten keken ze zelfs al tegen een 2-0 achterstand aan, maar nog voor de rust trokken ze de stand gelijk. Daarbij kregen ze overigens wel enige hulp van keeper Wynn die niet bij alle tegendoelpunten vrijuit ging. Vier onbeantwoorde doelpunten bleken uiteindelijk meer dan genoeg om het verschil te maken. Als eerste Franse club in de korte voetbalhistorie wist de ploeg driemaal op rij de titel te winnen, daar waar Le Havre en Standard Athletic Club bij twee opeenvolgende zeges waren blijven steken.

PARIJSE KRITIEK

Het resultaat leidde in Parijs tot de pijnlijke conclusie dat met de derde overwinning op rij van Roubaix en een zege van Bordeaux in de nationale rugbyfinale de provincialen nu de scepter zwaaiden in de twee grootste sporten van het land. Een jaar later kon men in de hoofdstad weer opgelucht ademhalen toen een verrassend Gallia Club in haar eerste eindronde de landstitel terug naar Parijs bracht. In deze vierde voetbaleditie van Parijs-Roubaix wisten de hoofdstedelingen het pleit dan eindelijk in hun voordeel te beslechten. Niet voor het eerst moest er verlenging aan te pas komen. Na twee uur en een kwartier spelen – het moet kennelijk altijd een uitputtingsslag worden tussen Parijs en Roubaix – viel de enige goal van de wedstrijd, toen Albert Jouve alsnog een bal tegen de touwen wist te werken.

Over het niveau van deze finale waren de verslagen de volgende dag in de kranten allesbehalve mals. Jaloers werd er door de verslaggevers gekeken naar de mensen die al vóór het laatste fluitsignaal de uitgangen mochten opzoeken en niet beroepshalve waren gedwongen de hele wedstrijd uit te zitten. Gelukkig hadden eerdere wedstrijden meer spektakel opgeleverd dan deze monotone en weinig onderhoudende finale, luidde de conclusie.

De ontwikkeling en de populariteit van het voetbal komen duidelijk naar voren in de verslaglegging van de verschillende finales. In enkele jaren groeide de sport uit van een spelletje dat door Britse expats in het park gespeeld werd en dat een handjevol publiek trok, tot één van de grootste sporten die het land rijk is en dat duizenden mensen op de been brengt. In de kranten wordt de sport steeds meer au sérieux genomen, schuiven de artikelen erover verder naar de voorgrond en krijgen ze bovendien meer ruimte toebedeeld. Eerst is het slechts een berichtje tussen de andere sportuitslagen, later opent het sportkatern ermee.

Na die eerste verloren finale kwam Roubaix nog drie keer een Parijse tegenstander tegen in de finale om het nationale kampioenschap. Een daarvan ging verloren, maar de andere twee, waaronder de laatste in ’08, werden gewonnen. Vijfmaal zijn de roubaisiens dan Frans kampioen geworden, de schrik van alle Parijse ploegen. Kort na die finale van ’08 stonden de Olympische Spelen in Engeland op het programma. Niet verwonderlijk dat er een sterk contingent van spelers van de regerend kampioen mee de oversteek over het Kanaal mocht maken.

De selectie van RC Roubaix die in 1908 als laatste de landstitel pakte.
OLYMPISCHE SPELEN VAN 1908

Vol vertrouwen ging de Franse equipe richting Londen. Vooraf leken ze een kanshebber op het zilver, achter het ongenaakbaar geachte thuisland. De bond vaardigde zelfs twee teams af, een A- en een B-ploeg. Het vlaggenschip zag het duel met de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije afgeblazen worden, toen die zich terugtrokken en wist dus al dat het tegen de eigen B-ploeg of het sterke Denemarken zou moeten aantreden. Dat het deze laatste werd, was al snel duidelijk. De Denen lieten er geen misverstand over bestaan waarom ook zij gezien werden als een potentiële winnaar van het zilver. De teller zou pas net voor de dubbele cijfers stokken: 9-0. Namens Roubaix stond rechtsbinnen Jénicot tijdens deze wedstrijd in het veld.

Bij de A-ploeg was de inbreng van de landskampioen aanmerkelijk groter. Maar liefst vier roubaisiens traden aan namens Les Bleus: verdediger Jean Dubly, regisseur Charles Renaux en twee aanvallers; rechtsbuiten Sartorius en midvoor François. Het zou een avond worden om snel te vergeten. Binnen zes minuten was de intentie van de Scandinaviërs duidelijk: een verbetering van hun score tegen die andere Franse ploeg. Bij rust hadden ze die marge al bijna te pakken. Alleen Sartorius kon een Franse goal tegenover de zes Deense treffers plaatsen.

Pijnlijk genoeg zou het de evenwichtigste van de twee helften blijken te zijn. Na rust vlogen er maar liefst elf goals langs, over of onder de Franse keeper het doel in. Na de 17-1 oorwassing weigerde de Franse bond nog de strijd om het brons te spelen (Nederland versloeg in dat duel de Zweedse vervangers van de Fransen) en geen van de spelers die in het veld had gestaan zou ooit nog opgeroepen worden voor de nationale ploeg. Het échec van Londen betekende dus voor de vier kampioenen van Roubaix het einde van hun interlandloopbaan.

HET EINDE VAN EEN VOETBALKLASSIEKER

Of de Deense pandoering een rol heeft gespeeld in het verval dat vervolgens intrad, zal nooit helemaal zeker worden. Hoewel veel van de roubaisiens al lang met elkaar samenspeelden, waren de belangrijkste spelers de 25 nog niet gepasseerd. Toch zou het volgende jaar het regionale kampioenschap niet gewonnen worden en datzelfde gold voor de edities die zouden volgen. Jaren later, na enkele fusies, zou de club nog tweemaal de bekerfinale halen, maar de glorie van weleer zakte steeds verder weg in een grijs verleden.

Met sommige van de vaandeldragers liep het evenmin goed af. Jénicot en François, die voorin zo’n sterk duo hadden gevormd, kwamen om tijdens de Eerste Wereldoorlog en ook doelman André Renaux en die andere veelscorende aanvaller Sartorius zouden helaas niet oud worden. Het is het trieste einde van een verhaal dat we zonder de vergissing van Astrid Kersseboom mogelijk nooit achterhaald hadden. Of ging ze nou de fout in tijdens Parijs-Nice? Zou ze dan in de war zijn met de succesperiode van Nice in de jaren vijftig, het decennium dat ze hun vier titels veroverden. Maar in die tijd speelden de clubs uit Parijs toch geen rol van betekenis?

Zeg het voort

Plaats een reactie

Deze website maakt gebruik van cookies. Door deze site te blijven gebruiken, accepteert u het gebruik van deze cookies.